Hieronder de teksten die zijn voorgelezen tijdens het leggen van de Struikelstenen op 16 april 2023.

 

Steenlegging voor Arnold, Bertha, Lies, Jetty en Emma van der Sluis

Steenlegging voor Emma de Winter-Cohen, Erna Neustadt en Alida Schuijer-van Emmen

Steenlegging voor Arnold, Bertha, Lies, Jetty en Emma van der Sluis

Arnold van der Sluis , die eigenlijk Aäron heette, was de oudste van zeven kinderen van het slagersgezin Van der Sluis uit Vlijmen.

Arnold kwam in Veghel omdat hij bij zijn oom Simon, een broer van zijn moeder, en diens vrouw Emma ging wonen en werken. Hij werkte als vertegenwoordiger in hun manufacturenzaak aan de Hoofdstraat.

 

In 1924 trouwde Arnold met Bertha de Lange  uit Oss en ze gaan wonen op deze plek. Hier stond toen een woonhuis met het adres Hoofdstraat 65. Ze huurden dit pand van de familie Klomp-Bueters, die ook eigenaar was van de toen hiernaast gelegen draadnagelfabriek aan de Blauwe Kei. Arnold heeft heel lang bij de Firma Jacob de Winter gewerkt. In februari 1933 stond er een advertentie in het Nieuw Israelitisch Weekblad met de aankondiging dat Arnold zijn 25-jarig jubileum bij de firma vierde.

Arnold en Bertha kregen twee dochters: Lies en Jetty.  De familie Van der Sluijs stond bekend als een leuk, gezellig gezin. Ze hadden een dienstmeisje in huis en hun twee dochters zaten op de openbare school. 

 

In november 1937 begon Arnold in zijn woonhuis voor zichzelf onder de handelsnaam “A. v.d. Sluis, Manufacturen in den uitgebreidsten zin alsmede goud en zilver”. Twee jaar later werd hun derde kind, Emma, geboren.

Na de bezetting werd het dagelijks leven voor Joden steeds meer beperken. Wat de twee oudste dochters erg geraakt moet hebben, is dat ze per 1 september 1941 niet meer naar de openbare school mochten.

 

Op 30 juni 1942 kwam er voor Joden een volledig verbod op fietsen en dat gold ook voor kinderen.

Verder moesten Arnold en Bertha hun radiotoestel inleveren en ze mochten niet meer naar de markt, het park of openbare gelegenheden zoals bijvoorbeeld de bibliotheek of de bioscoop. Begin zomer 1942 moesten ze jodensterren op hun kleding naaien en mocht Bertha alleen nog maar ’s middags tussen 3 en 5 uur boodschappen doen bij enkele daartoe aangewezen winkels. In juli werd al het Joodse vastgoed in beslag genomen. Gelukkig huurden Arnold en Bertha hun huis en hoefden ze er daarom niet uit.

Op 15 juli 1942 werd Arnold opgeroepen voor een keuring in Den Bosch. Dan zou bepaald worden of hij geschikt was om in een werkkamp te werken. Hij probeerde vanwege zijn functie als secretaris-penningmeester van de Joodse Raad afdeling Veghel vrijstelling te krijgen, maar die werd hem niet verleend. Verschillende mensen in Veghel hadden Arnold een onderduikadres aangeboden, maar  hij zei: “We hebben niemand kwaad gedaan. We komen allemaal terug.” Arnold vertrok op 23 augustus 1942 naar het werkkamp “Schaarshoek” bij Heino in Overijssel. Daar moest hij onder toezicht van de Duitsers voor de Heidemaatschappij werkzaamheden verrichtten.

 

De bezetter besloot echter dat alle werkkampen in Nederland per 1 oktober 1942 ontruimd moesten worden. De gevangenen zouden in kamp Westerbork herenigd worden met hun gezinnen.  En dus vertrok Arnold naar Westerbork.

Bertha en de meisjes hadden een oproep ontvangen om zich in Den Bosch te melden en van daar naar Westerbork te reizen. Op 5 oktober liepen zij met hun bagage naar de Markt in Veghel, waar ze op de bus naar Den Bosch stapten. Van ooggetuigen weten we dat het vies weer was en dat de meisjes om overschoenen vroegen. Zelfs nog bij hun vertrek hebben verschillende mensen geprobeerd Bertha te overtuigen om Emma, die toen bijna 3 jaar oud was, in Veghel achter te laten. Bertha was echter blij dat haar gezin in Westerbork herenigd wou worden en wilde hier niets van weten.

 

Toen de Van der Sluisjes op 5 oktober aankwamen in Westerbork, belandden zij in een totale chaos. Het kamp werd overspoeld met dwangarbeiders én met hun gezinsleden. Vanuit Westerbork schreef Bertha nog een kaartje aan haar goede vriendin Bets Andriesse. Ze schreef: “Wat hebben wij toch een mooie tijd gehad. Ik hoop dat wij het later nog eens over kunnen doen.”

Na drie weken in Westerbork moest het hele gezin Van der Sluis op transport, per trein naar Auschwitz-Birkenau. Nadat ze twee dagen onderweg waren, werden bij het Poolse stadje Cosel de arbeidsgeschikte mannen uit de trein gehaald. Zij werden naar werkkampen gebracht. Ook Arnold was hierbij en hij werd  per vrachtauto naar het werkkamp Sakrau gebracht. Hier werden de mannen gedwongen loodzwaar werk te verrichten en er werd zeer slecht voor hen gezorgd. Er was veel te weinig voeding, rust, medische zorg en hygiëne. Daardoor werden de meeste mannen op een bepaald moment waardeloos voor de dwangarbeid en dan wachtte hen alleen nog de dood. Dat gebeurde ook met Arnold. Op 20 november 1942 overleed hij, waarschijnlijk aan ziekte en uitputting.

 

Zijn vrouw en drie dochters hadden in de trein moeten blijven en zij kwamen aan in  Auschwitz-Birkenau. Bertha en de meisjes zijn direct bij aankomst, op 26 oktober 1942 vergast.

 

Fia Hendriks  woonde in de Hoofdstraat, tegenover de familie Van der Sluis. Ze was bevriend met Lies en Jetty en zij vertelde dat Arnold haar vader enkele spullen in bewaring had gegeven om te verstoppen tot ze weer terug zouden zijn. Hij gaf Mies een koffer en de familietorah. Uit angst voor de nazi’s heeft Mies de Torah al tijdens de oorlog verbrand. Toen na de oorlog duidelijk werd dat de familie Van der Sluis niet meer terug zou komen, opende Hendriks nieuwsgierig de koffer. Er zaten alleen linker schoenen in. De rechterschoenen waren bij een andere familie ondergebracht.

 

Arnold is slechts 48 jaar geworden, Bertha 41. Lies werd 16, Jetty 14 en Emma net geen 3 en een half jaar.

Steenlegging voor Emma de Winter-Cohen, Erna Neustadt en Alida Schuijer-van Emmen

Op deze plek stond destijds het pand Hoofdstraat 21. Op de begane grond was de manufacturenwinkel Firma Jacob de Winter gevestigd en daarboven was een woonhuis. In een manufacturenwinkel waren allerlei naai- en handwerkgoederen te koop, zoals stoffen, garens, ritssluitingen en knopen. De winkel was rond 1850 opgericht door Jacob de Winter. Zijn zoon Simon en diens vrouw Emma hadden het bedrijf van hem overgenomen. Simon en Emma kregen zelf geen kinderen, maar er woonden wel altijd neven en nichten bij hen in, die ook in de winkel werkten.

 

In 1930 overleed Simon en vanaf dat moment runde Emma het bedrijf zelf. Ze had altijd een huishoudelijke hulp in huis en vanaf de zomer van 1937 was dat de Haarlemse Alida Schuijer-van Emmen. Alida was al jong weduwe geworden en verdiende na de dood van haar man haar geld als huishoudster. Ze had één volwassen dochter, Rosina, en die woonde in Amsterdam.  

 

In die tijd trok ook Emma’s nicht Erna Neustadt bij hen in. Erna was de dochter van Emma’s zus. Zij bleef alleen over in het Duitse Mühlheim aan de Roer, een stadje vlakbij Keulen, nadat haar ouders overleden waren en haar broer geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Ergens tussen 1935 en 1939 is Erna bij Emma en Alida ingetrokken.

 

Het leven kabbelde rustig voort, tot 10 mei 1940. Nederland werd bezet door de Duitsers. In de eerste maanden veranderde er weinig voor de drie vrouwen, maar al snel gaan de nazi’s het dagelijks leven voor Joden steeds meer beperken. Joden mochten niet meer naar de markt, het park of openbare gelegenheden zoals bijvoorbeeld de bibliotheek of de bioscoop. Begin zomer 1942 moesten ze jodensterren op hun kleding naaien en mochten de dames alleen nog maar ’s middags tussen 3 en 5 uur boodschappen doen bij enkele daartoe aangewezen winkels. Het dieptepunt was wel 27 augustus 1942, toen ze de oproep kregen om zich de volgende dag op station Den Bosch te melden om naar Westerbork te worden gebracht. Erna heeft zich gemeld. Ze is maar enkele dagen in Westerbork geweest, voor ze gedeporteerd werd naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Daar werd ze op 3 september 1942 vergast. Ze is 48 jaar geworden.

 

Alida dook onder. Op 24 september 1942 plaatste de burgemeester van Veghel een bericht in het Algemeen Politieblad, waarin hij verzocht om opsporing van Alida van Emmen. Zij werd ervan verdacht van woonplaats te zijn veranderd zonder de daartoe vereiste vergunning te hebben. Met deze omschrijving werden joden aangeduid die waren ondergedoken Alida zat eerst onder de valse naam Schut in een pension in Haarlem. Daar werd ze gearresteerd en overgebracht naar Amsterdam. Haar dochter Rosina had ondergedoken gezeten bij haar verloofde, maar ook zij was opgepakt. En zo ontmoetten moeder en dochter elkaar in de Hollandsche Schouwburg, vanwaar ze naar Westerbork getransporteerd zouden worden.  Ze gingen echter niet op transport. Rosina zei tegen een medewerker van de Joodse Raad, Salomon Canes, dat ze vrij waren en niet weg hoefden. Omdat ze redelijk zware bagage bij zich hadden, had Canes aan zijn chef gevraagd of hij hen daarmee mocht helpen. Hij kreeg toestemming om ze naar huis te brengen. 

 

Helaas werd Alida al de volgende dag weer opgepakt en naar het politiebureau gebracht. ‘s Avonds kwam Rosina zichzelf aangeven op het bureau en werd ook zij ingesloten. Alida werd naar Westerbork gebracht, waar ze na een ruime week op transport werd gezet naar Auschwitz-Birkenau. Daar werd ze direct na aankomst, op 7 december 1942, vergast. Ze is 58 jaar geworden. Rosina kwam pas enkele weken later aan in Westerbork en moeder en dochter hebben elkaar dus niet meer gezien. Rosina werd op transport gesteld naar Sobibor, waar ze in juli 1943 vergast is. 

 

Emma werd na het vertrek van haar beide huisgenoten opgenomen in het Joodse rusthuis Hannah, in Oss. Dit tehuis werd  gerund voor en door Joden in het woonhuis van huisarts Frank. Zijn vrouw en dokter Margaret Danby zwaaiden de scepter. Het aantal mensen dat verzorging nodig had werd steeds groter en dat gaf enkele jonge mensen de kans om als pseudo “verpleger” in ieder geval tijdelijk gevrijwaard te blijven van deportatie. Er werd zelfs een dependance van het rusthuis ingericht, verderop in Oss.

 

Maar dan, in het begin van 1943, ontstaat in het rusthuis grote spanning. Het huis zou gevorderd gaan worden door een Duitse instantie en het was onduidelijk wat er met het personeel en de bewoners zou gebeuren. Dokter Danby had zo haar eigen tactiek om haar patiënten en personeel zo lang mogelijk uit handen van de bezetter te houden. Voor hun huizen en de twee rusthuizen plaatste ze borden met daarop de tekst ‘Scharlach’, dat betekent roodvonk. De Duitsers waren doodsbenauwd voor besmettelijke ziekten en daardoor kregen de bewoners nog enig respijt.

 

Emma kreeg, waarschijnlijk ook in het begin van 1943, onderduik bij landbouwer Aalbert van Schutterhoef en zijn vrouw Anna in Oensel, een buurtschap in de Bommelerwaard, ten oosten van Zaltbommel. Hun dochtertje Wien noemde Emma Omaatje. Niet lang nadat Emma bij de Van Schutterhoefjes was ingetrokken, werd ze ziek. Ze werd medisch behandeld door een betrouwbare huisarts. Maar desondanks overleed Emma op 1 mei 1943. Ze was 76 jaar. Toen zaten haar onderduikgevers dus met een onverklaarbaar lijk. Emma’s stoffelijk overschot werd daarom begraven in een kist van ruwe houten planken, op het land achter het boerderijtje. Haar medicijnen werden met haar mee begraven, zodat na de oorlog duidelijk zou zijn dat Emma aan een natuurlijke doodsoorzaak overleden was én dat ze medische zorg had gekregen. Pas na de bevrijding kon Aalbert Emma’s overlijden officieel aangeven. Dat deed hij in mei 1945. Vier maanden later werd Emma herbegraven op de joodse begraafplaats in te Schijndel, naast haar echtgenoot Simon.  

 

Emma is 76 jaar geworden. Alida werd 58 en Erna 48 jaar.